Nederlands

 
zopie
Uitspraak
Woordafbreking
  • zo·pie
Woordherkomst en -opbouw
  • Vroegere vormen zijn soopje, soopie, soopke ‘een kleine hoeveelheid sterke drank”, als Hollandse varianten van de Middelnederlandse verkleinvormen supekin ‘(medicinaal) drankje’ (1240), sopekijn (1300-1325), uit *supe, sope “teug, slok” (ca. 1483). [1]
  • Afgeleid van het werkwoord zuipen.
enkelvoud meervoud
naamwoord zopie zopies
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het zopieo

  1. (alcoholisch) drankje dat zou beschermen tegen de kou
     Samen met de collega-Lions uit het Duitse Detmold verkopen de Lions worst en Duits bier voor het goede doel. Voor de kinderen is er zaterdag koek en zopie, terwijl er ook diverse eetkraampjes en straatmuzikanten in het centrum te vinden zijn.[2]
     Koek en zopie ontbreken niet, net als Jägermeister, vuurkorven en een aantal omkleedtenten. Ook de EHBO staat paraat. Al zullen de meeste stuurlui wel aan wal staan, denkt Mulder.[3]
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. zopie op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    Stephan Scheper
    “‘Heel Oldenzaal bakt’ op Koningsdag” (25-04-2019), Tubantia
  3.   Weblink bron
    Bas Klaassen
    “IJskoude proefplons: nieuwjaarsduik Bussloo moet weer traditie worden” (11 dec. 2019), Tubantia