• zon·ne·vuur
enkelvoud meervoud
naamwoord zonnevuur zonnevuren
verkleinwoord

het zonnevuuro

  1. het felle zonlicht; de warmte van het felle zonlicht
    • Het boek bestaat uit vijfenzeventig reacties van mensen die haar cursus `dialoog met de natuur' hebben gevolgd, aaneengepraat door spreuken en oefeningetjes van prinses Irene: `Ga naar buiten en voel welk element bij je hoort. (water, lucht, zonnevuur, aarde.) Geef het een groet op je heel eigen manier.' [2] 
    • Alles in dit onheilszwangere beeld suggereert de kracht van de elementen. Aarde, water, lucht en vuur, het is allemaal in beweging. De fotograaf kan er zelfs niets aan doen dat het zonnevuur lichtvlekken maakt op zijn foto. Maar in dit geval mag dat. Ze versterken alleen maar de dynamiek van het geheel. [3] 
89 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Samuel de Lange 27 november 1998 Een boom opzetten met Moeder Natuur
  3. De Standaard 04 NOVEMBER 2006 Marc Reynebeau Briesend paard bij dreigende zon
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be