Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zon·dags·rust
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zondagsrust -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de zondagsrustv / m

  1. het zich (om religieuze redenen) onthouden van de wekelijkse bezigheden op zondag
Synoniemen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen