• zin·nens zijn
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zinnens zijn
was zinnens
is zinnens geweest
onregelmatig volledig

zinnens zijn

  1. overgankelijk van plan zijn (om te doen wat wordt aangegeven door een volgend werkwoord in de onbepaalde wijs)
     Ik begon haar te controleren. Ik bleef thuis op avonden waarvan ik op voorhand had gezegd dat ik absoluut weg moest, of omgekeerd, ik zei dat ik thuisbleef, en als zij dan de deur uitging, dan ging ik mee. Of ik liep achter haar als een detective. Ik moest weten wat ze elk uur van de dag gedaan had of wat ze zinnens was te doen.[2]
  • frequentie in teksten in het Nederlands uit België, op een 7-puntsschaal: [4]
        6
  • frequentie in teksten uit België, vergeleken met die in Nederland, op een 7-puntsschaal: [4]
        7
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Alles moet weg in:
    Ludo Permentier & Rik Schutz
    Typisch Vlaams. 4000 woorden en uitdrukkingen (2015), Davidsfonds, Leuven, ISBN 9789059086517, zinnens zijn
  3. Ludo Permentier & Rik Schutz
    “Typisch Vlaams. 4000 woorden en uitdrukkingen” (2015), Davidsfonds, Leuven, ISBN 9789059086517, p. 556 kol. 2
  4. 4,0 4,1
    Ludo Permentier & Rik Schutz
    “Typisch Vlaams. 4000 woorden en uitdrukkingen” (2015), Davidsfonds, Leuven, ISBN 9789059086517, zinnens zijn