zimoen
- zi·moen
- Herkomst: Hebreeuws, letterlijk: 'bijeenkomst' [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zimoen | zimoeniem |
verkleinwoord |
- (Jiddisch-Hebreeuws) inleiding tot het dankgebed na de maaltijd, waartoe minstens drie godsdienstig meerderjarige, mannelijke personen bij elkaar moeten zijn
- Het woord 'zimoen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.