zijns
- zijns
zijns
- (verouderd) genitief van hij en ie
- Vader, blijf U zijns ontfermen,
Blijf zijn jeugdig hart beschermen (…) [1]
- Vader, blijf U zijns ontfermen,
zijns
- (verouderd) genitief m (van) zijn
- Reeds als scholier nam hii afstand van het geloof zijns vaders. [2]
- (verouderd) genitief o (van) zijn
- Hij ging terug naar Spanje, om daar in 1958 de grootste klap zijns levens te moeten incasseren. [3]
- [1] zijns ondanks
- [1] zijns weegs
- [2] in het zweet zijns aanschijns
- [2] zijns inziens
- Het woord zijns staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Schaick, C. van"Voor mijn zoontje." in: Dichtbondelke (1843) W.F. van Rijkom, Amsterdam; p. 83; geraadpleegd 2016-08-29
- ↑ Zwier, G.J."Een wancollega" in: Leeuwarder Courant jrg. 234 nr. 45 (22 februari 1985); p. 42 (LCetera p. 4) kol. 1; geraadpleegd 2016-08-29
- ↑ Huyskens, P."Faas Wilkes: exit " in: Leeuwarder Courant jrg. 211 nr.193 (18 augustus 1962); p. 18 kol. 4; geraadpleegd 2016-08-29