zijkamer

Nederlands

doorkijk van de hoofdkamer naar de zijkamer

Uitspraak

• Geluid:  zijkamer    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• zij·ka·mer

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  zij zn  en  kamer zn 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	zijkamer	zijkamers
verkleinwoord	zijkamertje	zijkamertjes

Zelfstandig naamwoord

de zijkamer v / m

1. een kamer naast het hoofdvertrek

   • Waar is dat knaapje nu? "De heer Mark Rutte staat op de gang, mijnheer Erdogan. "Mooi, laat hem daar nog maar eventjes staan. En zet die stoel even in de zijkamer neer." 
   • Manga zal, zoals hij dat meestal doet, alleen vinyl draaien. Ongeveer tienduizend platen heeft hij. Het overgrote deel daarvan heeft hij in een zijkamer van zijn etagewoning in Bos en Lommer staan. 
   • De kraakpandachtige inrichting zou je charmant kunnen noemen als het er niet zo vies was geweest: dode spinnen en rag bungelen uit de lampen, op de wc durf ik niet te gaan zitten en de rommelige zijkamer stinkt naar kattenpis. 

Synoniemen

• nevenkamer, nevenvertrek, zijvertrek

Verwante begrippen

• achterkamer

Gangbaarheid

• Het woord zijkamer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zijkamer" herkend door:

97 %	van de Nederlanders;
97 %	van de Vlamingen.