• zij·de·zacht
stellend
onverbogen zijdezacht
verbogen zijdezachte
partitief zijdezachts

zijdezacht [1]

  1. heel erg zacht; zo zacht als zijde
     Het was alsof deze woorden, nat van tranen, vanzelf samenplakten in haar vriendelijke, snelle geprevel, zoals de wind ritselt in zijdezacht en vochtig, door warme regen verward gebladerte.[2]
  2. niet luid
     De oproep tot het gebed is niet schel, niet hoog, niet hard, zoals bij zoveel andere moskeeën in de stad. Uit de 550 jaar oude Fatih-moskee klinkt de oproep zijdezacht. Op het marmeren plein aan de voet van de minaret spelen kinderen, oude mannen wassen hun voeten en handen. Het conservatieve hart van Istanbul maakt zich klaar voor het avondgebed.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028261396
  3.   Weblink bron “Erdogans lot ligt in de handen van de rechtse kiezer” (05-04-2017), NOS