• zie·len·knij·per
  • Samenstellende afleiding van ziel met het invoegsel -en- en de stam van knijpen met het achtervoegsel -er [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord zielenknijper zielenknijpers
verkleinwoord zielenknijpertje zielenknijpertjes

de zielenknijperm

  1. (beroep) (pejoratief) psycholoog, psychiater
    • Hij was weer eens naar de zielenknijper geweest. 
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]