ziektegeschiedenis

  • ziek·te·ge·schie·de·nis
enkelvoud meervoud
naamwoord ziektegeschiedenis ziektegeschiedenissen
verkleinwoord

de ziektegeschiedenisv

  1. (medisch) het beloop van een aandoening bij één patiënt
     Ik werd depressief, boos. Ik was geen gezellig mens. Ik kon gewoon niet accepteren dat ik in een scootmobiel terecht ging komen. Nu heb ik gelukkig een goed contact met mijn ex. Maar mijn ziektegeschiedenis heeft er zeker toe bijgedragen dat ons huwelijk strandde.[2]
     En iedereen die nu zegt, met de kennis die we hebben, van de ziektegeschiedenis, ja, maar, dat heb ik ook geschreven ergens in een politierapport, was er toch met je takken van af gebleven, dat was geen neurologie, die heeft natuurlijk gelijk, nuuu.[3]
     Nu na twee jaar snap ik nog steeds niet dat niemand rekening heeft gehouden met Theo's ziektegeschiedenis. Ook niet die mevrouw van de Gezondheidsraad, die alle details gehoord heeft. En dan die bestuursrechter, die vond dat Tromp terecht geschorst was. Vals toch?[4]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Henk Wijers had Jansen Steur-MS” (14-03-2017), Tubantia
  3.   Weblink bron
    De kern van Jansen Steurs denken
    “De kern van Jansen Steurs denken” (13-11-2013,), Tubantia
  4.   Weblink bron “Weduwe Spaansen: Tromp heeft mijn man niet vermoord” (17-10-2015), Tubantia