• zicht·ver·mo·gen
enkelvoud meervoud
naamwoord zichtvermogen zichtvermogens
verkleinwoord - -

het zichtvermogeno

  1. eigenschap dat je kunt zien
     Zodra de onderzoekers de dieren in een aquarium plaatsen met op de achtergrond een gestreept patroon, strekken zij hun armen parallel aan de strepen op de wand. (…) De dieren gaan hierbij uitsluitend op hun zichtvermogen af.[1]
     In hun angstige vlucht openden zich hun inktzakken, zodat de vraatzuchtige achtervolgers enige ogenblikken met gestoorde reuk- en zichtvermogens te kampen hadden.[2]
  2. mate waarin je goed kunt zien
     De ziekte tast het gedeelte van de hersenen aan waar waarnemingsinformatie wordt verwerkt. Daardoor vermindert het zichtvermogen, maar ook – in mindere mate – het geheugen.[3]
  1.   Weblink bron “Zeekat past zijn houding aan aan het streepjesbehang” (13 mei 2011) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    Sprenger, Henk
    Piloot Storm (4207) in: Limburgsch Dagblad, jrg. 49 nr. 108 (9 mei 1967), Nieuwe Limburger Koerier; Uitgeversmaatschappij Limburgs Dagblad, Heerlen, p. 14 kol. 4
  3.   Weblink bron
    Enzo van Steenbergen
    “Hans vertrouwt nu volledig op anderen” (4 juli 2016) op nrc.nl