zevenenveertigjarig

  • ze·ven·en·veer·tig·ja·rig
stellend
onverbogen zevenenveertigjarig
verbogen zevenenveertigjarige
partitief zevenenveertigjarigs

zevenenveertigjarig

  1. 47 jaren durend
    • Gedurende dit zevenenveertigjarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 47 jaar
    • Bij de brand viel helaas een zevenenveertigjarig slachtoffer.