• zes·tig·hoek
enkelvoud meervoud
naamwoord zestighoek zestighoeken
verkleinwoord - -

de zestighoekm

  1. (meetkunde) meetkundige figuur met zestig zijden en hoeken
     Het vijfde hoofdstuk eindigt met het berekenen van de zijdes van de vijftien-, dertig- en zestighoek.[1]
  1.   Weblink bron
    Barbara Harzevoort
    “De veelhoeken van Ludolph van Ceulen : Bespreking van hoofdstuk 2-8 uit Vanden Circkel”, bachelorscriptie (29 juli 2008), Universiteit Utrecht, p. 16