zenuwcel met zenuwuitlopers
  • ze·nuw·uit·lo·per
enkelvoud meervoud
naamwoord zenuwuitloper zenuwuitlopers
verkleinwoord

de zenuwuitloperm

  1. (anatomie) (zeer) lange uitlopers van zenuwcellen waar langs de zenuwprikkels worden vervoerd
    • Het hormoon leptine blijkt de groei van zenuwuitlopers rond vetcellen te stimuleren, waardoor de vetafbraak wordt gestimuleerd. [2] 
    • Dát kreeften dingen kunnen voelen, staat vast. Ze hebben zicht, reuk en tastzin, waarmee ze hun voedsel en vijanden waarnemen. Die zintuigen zijn zeer gevoelig en gespecialiseerd. Maar kreeften hebben geen hersenen zoals wij. Ze hebben een ladder van zenuwen in hun lichaam, met in elk segment twee zenuwknopen, en talloze zenuwuitlopers. [3] 
    • Ik heb een wat ‘dwarse hypothese’ over die oorzaak. Daar heb ik hier al eens over geschreven. Doorgaans kijkt men naar het immuunsysteem voor het ontstaan van MS, maar wij kijken naar het zenuwstelsel zelf. Volgens ons gaat het mis op de overgang tussen zenuwuitlopers (axonen) en hun isolatielaag (myeline). [4] 
80 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[5]