• zelf·ver·gro·ting
enkelvoud meervoud
naamwoord zelfvergroting zelfvergrotingen
verkleinwoord

de zelfvergrotingv

  1. het zichzelf belangrijker maken of vinden dan men werkelijk is
     Hij is steeds heus, evenwichtig, groot- en vrijmoedig en zeker niet blind voor Mansholts schaduwzijden, zoals zijn drift en neiging tot retroactieve zelfvergroting. Niets op aan te merken allemaal.[1]


  1.   Weblink bron
    H.J. Schoo
    “Ongrijpbare rationalist met opdracht” (23 juni 2006), de Volkskrant