zelfoverwinning
- zelf·over·win·ning
- samenstelling van zelf zn en overwinning zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zelfoverwinning | zelfoverwinningen |
verkleinwoord |
de zelfoverwinning v
- de keer dat men wint van zijn eigen tekortkomingen
- ▸ Ieder kan - op zijn of haar eigen manier - aan die vrede bijdragen door verbindingen te zoeken. Dat vraagt soms een beetje moed en zelfoverwinning. Soms moet weerstand worden overwonnen. Maar het overwinnen van weerstanden geeft meer voldoening dan willoos en doelloos meedrijven met de stroom.[2]
- ▸ De kleine Rudolf is een geschiedenis van zelfhaat en zelfoverwinning. Auteur Van der Leeuw gaat niet zachtzinnig met zijn hoofdpersoon om: die is uitzonderlijk klein van gestalte en je krijgt hem steeds op zijn alleronvoordeligst te zien.[3]
1. de keer dat men wint van zijn eigen tekortkomingen
- Het woord zelfoverwinning staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron koning Willem-Alexander“Volledige tekst kersttoespraak koning Willem-Alexander” (25-12-2013), Tubantia
- ↑ Weblink bron “De 100 beste boeken die u nooit heeft gelezen (6)” (09/03/2018), HP de Tijd