zelfoverschattend


  • zelf·over·schat·tend
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen zelfoverschattend zelfoverschattender zelfoverschattendst
verbogen zelfoverschattende zelfoverschattendere zelfoverschattendste
partitief zelfoverschattends zelfoverschattenders -

zelfoverschattend

  1. van iets of iemand: van zichzelf denkend dat men beter is dan men werkelijk is
     Een zelfoverschattende stad, dat is Amsterdam. Toen Cohen zich meldde als leider van de PvdA, was zijn belangrijkste argument dat hij burgemeester was van Amsterdam. Terwijl de stad een open riool heeft van vier kilometer en de helft van de musea zijn gesloten omdat ze aan het verbouwen zijn.[1]


  1.   Weblink bron “Bert Wagendorp (53)” (20/08 /2010), HP de Tijd