zelfmisleiding
- zelf·mis·lei·ding
- samenstelling van zelf zn en misleiding zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zelfmisleiding | zelfmisleidingen |
verkleinwoord |
de zelfmisleiding v
- het zichzelf voorliegen; het zichzelf bedriegen
- ▸ Mensen zijn kampioen zelfbedrog, dat weten psychologen allang. Vandaar dat we massaal staatsloten kopen terwijl de kans om te winnen verwaarloosbaar is; vandaar dat we dierenleed vreselijk vinden maar toch vlees eten; vandaar dat er aan talentenshows altijd weer mensen meedoen die helemaal niet kunnen zingen. Dat is geen domheid of naïviteit: enige zelfmisleiding is nodig om mentaal overeind te blijven.[2]
- ▸ Om zelfmisleiding te voorkomen, toont het Evangelie aan wat de vrucht is die door het geloof wordt voortgebracht.[3]
- Het woord zelfmisleiding staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Mensen zijn kampioen zelfbedrog, kijk maar naar Trump” (13 september 2017,), de Volkskrant
- ↑ Weblink bron L. J. van Valen“John Berridge: de predikant die bekeerd moest worden” (02-02-2016), Reformatorisch Dagblad