zelfkiek
- zelf·kiek
- samenstelling van zelf zn en kiek zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zelfkiek | zelfkieken |
verkleinwoord | zelfkiekje | zelfkiekjes |
de zelfkiek m
- foto die iemand van zichzelf maakt
- ▸ Ver voordat iedereen selfies ging maken, was schrijver W.F. Hermans al een groot liefhebber van de zelfkiek, zoals hij die noemde. Hij fotografeerde zichzelf uit verveling, experimenteerzucht of omdat er geen ander model voorhanden was. De ene keer stond hij voor een spiegel in een hotelkamer, een andere keer gebruikte hij de zelfontspanner of was zijn portret zichtbaar in het spiegelende metaal van een sigarettenautomaat.[1]
- Het woord 'zelfkiek' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron Rachel de Meijer“'Zelfkieken' en andere foto's van W.F. Hermans tentoongesteld” (Zaterdag 20 augustus 2022, 07:43), NOS