Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zelf·iso·la·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zelfisolatie zelfisolaties
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de zelfisolatiev

  1. (medisch) iemand die (mogelijk) ziek is en/of een ziekteverwekker (mogelijk) bij zich draagt en zelf besluit om zich in eigen huis af te zonderen van andere mensen (zowel huisgenoten als mensen buiten) om verspreiding van een ziekte te voorkomen
    • Door zelfisolatie werd de ziekte ingedamd. 
Verwante begrippen