zelfisolatie
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zelf·iso·la·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zelfisolatie | zelfisolaties |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de zelfisolatie v
- (medisch) iemand die (mogelijk) ziek is en/of een ziekteverwekker (mogelijk) bij zich draagt en zelf besluit om zich in eigen huis af te zonderen van andere mensen (zowel huisgenoten als mensen buiten) om verspreiding van een ziekte te voorkomen
- Door zelfisolatie werd de ziekte ingedamd.