thuisisolatie
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- thuis·iso·la·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | thuisisolatie | thuisisolaties |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de thuisisolatie v
- (medisch) iemand die (mogelijk) ziek is en/of een ziekteverwekker (mogelijk) bij zich draagt en zich in eigen huis afzondert van andere mensen (zowel huisgenoten als mensen buiten) om verspreiding van een ziekte te voorkomen