Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • thuis·qua·ran·tai·ne
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord thuisquarantaine thuisquarantaines
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de thuisquarantainev

  1. (medisch) iemand die niet ziek is, maar met een ziek iemand in contact is geweest of in een gebied is geweest waar een ziekte heerst, en zich in eigen huis afzondert van andere mensen (zowel huisgenoten als mensen buiten) om mogelijke verspreiding van een ziekte te voorkomen
Verwante begrippen