Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zelf·in·zicht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zelfinzicht zelfinzichten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het zelfinzichto

  1. begrip dat iemand zelf heeft over wie hij is en hoe hij is
    • Dat Tom met zijn heldere, sterk afgebakende levensfilosofie uiteindelijk toch fors in de problemen komt, gaf Koch eveneens veel plezier tijdens het schrijven. „Deze man heeft weinig zelfinzicht. De lezer heeft al snel meer en scherper zicht op hoe hij in elkaar steekt, dan hij zelf. Zodra hij binnen zijn familie geconfronteerd wordt met een groot probleem - zijn favoriete zoon heeft zijn schoondochter mishandeld - komt hij met zijn overtuigingen in conflict.”[2] 
    • Maar een partij die zo’n electoraal pak slaag heeft gekregen, moet iets tonen van nederigheid en zelfinzicht. Het vertrek van Spekman is onvermijdelijk. Nu hij nog een half jaar wil blijven zitten, kleeft aan hem toch het beeld van een plucheplakker.[3] 
    • De opdracht voor het spel kwam van Ciran, een instelling voor revalidatiezorg, dat zocht naar een manier om patiënten te helpen herstellen van aanhoudende pijn of vermoeidheid. Acceptatie van symptomen en het opnieuw meedoen in de maatschappij zijn vaak een zware hobbel; meditatie en zelfinzicht helpen daarbij. De Geus: „Het spel is er om op een wijze manier met lastige situaties om te leren gaan. Je bouwt aan zelfinzicht door die situaties te ervaren, maar wel in een veilige omgeving.”[4] 
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf PAOLA VAN DE VELDE 21 mrt. 2017
  3. de Telegraaf 18 mrt. 2017
  4. NRC Arjan Terpstra 14 augustus 2013
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be