Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zelf·fi·nan·cie·ring
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zelffinanciering zelffinancieringen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de zelffinancieringv

  1. voldoende kapitaal hebben zodat lenen van geld niet noodzakelijk is voor het doen van investeringen
  2. zelf kunnen zorgen voor voldoende leningen om de financiële verplichtingen na te komen
     Door de verlaagde rating van Griekenland doemde een mogelijk onvermogen tot zelffinanciering op, omdat de ECB voor repo-transacties slechts overheidsobligaties aanvaardt die minstens een rating BBB+ hebben (een voorwaarde die strenger zou kunnen worden, met minimum A- vanaf januari 2011).[2]
     Daardoor klom de rente van de drie landen die aan het Europese infuus hangen pijlsnel naar een niveau dat sowieso zelffinanciering onmogelijk maakt. Daardoor moet Duitsland (samen met de andere eurolanden) zelf leningen verstrekken... en kan uiteindelijk de eigen kredietwaardigheid in het gedrang komen.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Laurence Chieze-Devivier & Magda Branet
    “Griekse tragedie, een test voor Europa” (18/02/2010), De Standaard
  3.   Weblink bron
    Jan Reyns
    “Sombere week met happy end” (18/06/2011), De Standaard