zelfbedieningsapparatuur
- zelf·be·die·nings·ap·pa·ra·tuur
- samenstelling van zelfbediening en apparatuur met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zelfbedieningsapparatuur | |
verkleinwoord |
de zelfbedieningsapparatuur v
- apparatuur waarmee iemand zichzelf kan bedienen
- Door de zelfbedieningsapparatuur in de bibliotheek kunnen de pashouders zelf hun boeken scannen.
- Het woord 'zelfbedieningsapparatuur' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.