Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zeil·volk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zeilvolk
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het zeilvolko

  1. alle mensen tesamen die zeilen
    • Het zeilvolk verzamelt zich bij de haven. 

Gangbaarheid