zegelkost
- ze·gel·kost
- samenstelling van zegel zn en kost zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zegelkost | (zegelkosten) * |
verkleinwoord | - | - |
de zegelkost m
- vergoeding voor een overheidsdienst waarbij officiële zegels worden gebruikt als betalingsbewijs
- Zo bracht het verarmde en door werkloosheid geteisterde Oostenrijkse dorpje Wörgl in 1932 zelfgedrukt lokaal geld uit. Om die lokale biljetten geldig te houden, moesten de bezitters wekelijks een goedkoop zegeltje op de bankbriefjes kleven. Iemand die een Wörgl-schilling kreeg, gaf hem dan ook snel weer uit om niet voor die zegelkost op te draaien. Rente werd er niet geëist, want iedereen was blij om zijn geld te kunnen uitlenen om later hetzelfde bedrag, zonder zegelkost, terug te krijgen. [1]
- zegelkosten (meer gangbare vorm, zeker in Nederland)
- Het meervoud "zegelkosten" heeft dezelfde betekenis en is dus voor wat betreft de betekenis niet het meervoud van "zegelkost".
- Het woord 'zegelkost' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Ceustermans, C."Laat het geld weer vrij" (10 juli 1999) op website: DeMorgen.be; geraadpleegd 2019-12-09