zedenles
- ze·den·les
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zedenles | zedenlessen |
verkleinwoord | zedenlesje | zedenlesjes |
- betoog of preek die het publiek tot meer behoorlijke opvattingen of gedrag moet brengen
- Ik ben die zedenlessen van haar mee dan beu.
- (letterkunde) verhaal of toneelstuk met een moralistische strekking
- [1] moralisatie
- Het woord zedenles staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zedenles" herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be