• za·ve·lig
  • afgeleid van zavel met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen zavelig zaveliger zaveligst
verbogen zavelige zaveligere zaveligste
partitief zaveligs zaveligers -

zavelig

  1. (geologie) op zavel gelijkend, zanderig
    • In die richting wordt de grond steeds zaveliger. 
28 % van de Nederlanders;
55 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be