zag dubbel
- Geluid: zag dubbel (hulp, bestand)
- IPA: / ˈzɑx ˈdʏbəl / (3 lettergrepen)
- zag dub·bel
- uit zag (werkwoord) en dubbel (bijvoeglijk naamwoord), hiertussen kunnen nog andere woorden staan
vervoeging van |
---|
dubbelzien |
zag (…) dubbel
- enkelvoud verleden tijd van dubbelzien
- Ik zag dubbel.
- Jij zag dubbel.
- Hij, zij, het zag dubbel.
- Ik zag dubbel.
- Het woord 'zag dubbel' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.