• zaag·je
[2] enkelvoud meervoud
naamwoord
verkleinwoord zaagje zaagjes

het zaagjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord zaag
  2. dim. tant. (tweekleppigen) soort schelpdier, Donax vittatus  , uit het geslacht Donax  
    • Naast het gewone zaagje is er ook het stompe zaagje van de Middellandse Zee.