zaagje
- zaag·je
[2] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | ||
verkleinwoord | zaagje | zaagjes |
het zaagje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord zaag
- dim. tant. (tweekleppigen) soort schelpdier, Donax vittatus , uit het geslacht Donax
- Naast het gewone zaagje is er ook het stompe zaagje van de Middellandse Zee.
- glad zaagje, stomp zaagje, Zuid-Afrikaans zaagje, fijngetand zaagje, gekorreld zaagje,gestreept zaagje
- Het woord zaagje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.