wriggelen
- wrig·ge·len
wriggelen [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
wriggelen |
wriggelde |
gewriggeld |
zwak -d | volledig |
- wriemelen, kronkelen
- Wat een warboel van allianties is het toch in het Midden-Oosten. Vroeger, in de Koude Oorlog, een overzichtelijke tweedeling: vriend van Amerika of vriend van de Sovjet-Unie. Wel zo handig in vergelijking met de slangenkuil van nu. Een grote bak met wriggelende, glibberige, glijdende bondgenootschappen. De steeds veranderende werkelijkheid dicteert de vriend- en vijandschappen. De winnaars en verliezers. [3]
- Het vrouwtje kon nog niet of weinig gaan en zat soms ongeduldig op haar stoel te wriggelen, als hetgeen ze zelve plag te doen, naar heur zin niet ras genoeg van de hand ging. [4]
- Het woord wriggelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wriggelen" herkend door:
25 % | van de Nederlanders; |
34 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ wriggelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Carolien Roelants 4 juli 2016 Poetin is vandaag de grote winnaar
- ↑ Een Dure Eed (1892)–Virginie Loveling Een dure eed
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be