• work·aho·lic
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘die verslaafd is aan zijn werk’ voor het eerst aangetroffen in 1989 [1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord workaholic workaholics
verkleinwoord

de workaholicv / m

  1. iemand die verslaafd is aan hard werken en daardoor zichzelf of anderen schaadt
    • Evenwicht tussen inspanning en ontspanning houdt je gezond, luidt het credo tegenwoordig. Een sympathisant van deze visie stelt: „Alles draait maar om ambities en de snelste weg om een workaholic te kunnen worden.[3] 
    • Zonder schroom noemde hij zichzelf een workaholic. „Mijn leven komt na mijn werk, altijd”, zei hij een paar jaar geleden in een blad voor Leidse afgestudeerden. „Ik werk zes dagen per week, ook nog als ik thuis ben.”[4] 
94 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[5]