Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wolfs·uur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wolfsuur
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

  1. het uur voor de dageraad, waarin droom en realiteit zich met elkaar vermengen
    • Regisseur Frans Weisz volgt de Amsterdamse beeldend kunstenaar Lotta Blokker (1980) bij de totstandkoming van haar project Het Wolfsuur. De titel verwijst naar het uur waarin de nacht overgaat in de dag, „het uur van de slapelozen”. Over dat moment wilde Blokker een groep bronzen sculpturen maken. [1] 
    • Nu moest het een wolfsuur zijn: met een bovenmaats oor had ik de krabbelende en zwiepende geluiden kunnen horen van de katers, de kevers, de vleermuizen; met mij mensenoor ving ik alleen de ademblaas van mijn slapend broertje. Toen ik opnieuw het gordijn optilde, zag ik dat bij de buren ook de kroonluchter was gaan rusten. De hele buurt ademde, wachtte tot morgen het leven van voren af aan zou beginnen. Tot als eerste de bakkerij tot leven zou komen en zijn geurige broodluchten zou gaan verspreiden. [2]  
    • Lieve jongen (en dat je ‘lief’ bent weet ik zeker, want ik heb geen mensenkennis) ik denk nog vaak aan onze ontmoeting in Siracusa, heb zojuist in het holst van de nacht en kort voor het wolfsuur, de foto’s van de vakantie op Sicilië (179 in getal) opnieuw bekeken en weer genoten van die voorbijkomende digitale toverlantaarnplaatjes. [3]  
Synoniemen
  • het uur van de wolf

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. NRC 8 oktober 2015
  2. Lieske, Thomas
    Alles kantelt ISBN 9789021441566
  3. Wiener, L.H.
    Brief aan Geerten Meijsing (27 juni 2014)