Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wit·kop
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord witkop witkoppen
verkleinwoord witkopje witkopjes

Zelfstandig naamwoord

de witkopm

  1. dier met een witte kop
    • Vanwege de vogelgriep was íe een paar weken afwezig. Maar de witkop zeearend Harley, mascotte van Go Ahead Eagles, vliegt weer door het Volkspark in Rijssen. De roofvogelshows zijn weer hervat. [2] 
    • De witkopstaartmees staat in de boeken als een ondersoort die niet in Nederland broedt. Als ze worden gezien, dan zijn dan ook altijd staartmezen die een verre tocht hebben gemaakt om bij ons de winter door te brengen. Dat lijkt duidelijk, maar de praktijk is weerbarstig. Sommige staartmezen bij ons kunnen een heel lichte kop hebben, kijk en dan begint de discussie of het wel of niet een echte ‘witkop’ is. Niet echt belangrijk, want witkop of niet, staartmezen blijven prachtige vogeltjes waar je met plezier naar kijkt. [3] 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

81 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen