wijnbouwer
- Geluid: wijnbouwer (hulp, bestand)
- IPA: / ˈwɛimbɑuwər / (3 lettergrepen)
- wijn·bou·wer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wijnbouwer | wijnbouwers |
verkleinwoord | - | - |
de wijnbouwer m
- (beroep) iemand die druiven teelt om wijn van te maken
- ▸ Bierland België staat niet bekend om zijn wijn. Toch is Houben niet de enige professionele wijnbouwer in het land. In de Middeleeuwen werd al volop wijn gemaakt in België.[2]
- ▸ Het consumentenprogramma Kassa besteedde in september aandacht aan Hollandse wijnen en hield een wijntest: drie experts proefden twee soorten, gemaakt door vijf Nederlandse wijnbouwers.[3]
- Het woord wijnbouwer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Anouk van Kampen“Wijn met een ‘biertintje’, zo probeert de Belgische wijnbouwer op te vallen” (11 augustus 2020) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Rinskje Koelewijn“De musicus werd wijnmaker” (23 oktober 2020) op nrc.nl