Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • werp·lijn
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord werplijn werplijnen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de werplijnv / m

  1. lijn vanwaar men iets werpt
    • Niemand heeft de sport ooit beoefend en dus legt een lid van de Lenzerheidese curlingclub eerst de spelregels uit. Curling blijkt een ijssport te zijn waarbij twee teams zware, granieten schijven (stones) over het ijs naar het middelpunt (dolly) van een aantal cirkels (house) moeten schuiven. De deelnemers moeten de stone vanaf de werplijn (foot line) in één keer binnen de cirkels aan de andere zijde van de baan schuiven en wel zo dicht mogelijk bij het middelpunt. [2] 
  2. een dun touw met verzwaring aan het einde dat je ver weg kunt gooien
    • De avond is lang. De zon gaat onder maar is nog warm. Joggers sjouwen kletsend langs de oevers. De vissers turen naar hun hengels en veren op als een van de vele roeiboten te dicht langs hun werplijnen varen. Bijten willen de karpers niet. [3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Reformatorisch Dagblad Maarten Dijkstra 24-10-2002 Tussen trage tocht en snelle kick
  3. NRC Arjen Schreuder 20 augustus 2013 Alsof elke Pool honderden kilo’s vis jat
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be