Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • werk·ter·rein
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord werkterrein werkterreinen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het werkterreino

  1. terrein waar wordt gewerkt
  2. (figuurlijk) gebied (letterlijk en figuurlijk) waarbinnen een bepaalde werkzaamheid zich beweegt

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen