werkschoen
  • werk·schoen
enkelvoud meervoud
naamwoord werkschoen werkschoenen
verkleinwoord

de werkschoenm

  1. stevige schoenen die men gebruikt bij de arbeid; speciaal vervaardigd schoeisel dat gedragen wordt ter bescherming van de voeten
     Die stond te klapperen in de wind toen er een buurman langs was gekomen om de losse zool van een werkschoen te laten repareren.[2]
     Zonde eigenlijk, want mijn werkgever importeert alle werkschoenen uit Albanië. En da’s geen rommel hè, die gasten weten wel hoe ze een stalen neus moeten maken. Laat je een stoeptegel op je poten vallen, dan voel je net zo weinig als jouw vrouw komende nacht”, grijnst Remco.”Wil je nou dat Albanië wel of niet bij de EU komt?”, vraagt Hans.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Henning Mankell (vert.Clementine Luijten en Jasper Popma)
    “Zweedse laarzen” (2015), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044535723
  3.   Weblink bron
    15/07/2018
    “Onvervalste kroeglogica: waarom Albanië wel of niet bij de EU moet” (Tim Jansen), HP de Tijd