werkgeversverklaring

Nederlands

 
werkgeversverklaring
Uitspraak
Woordafbreking
  • werk·ge·vers·ver·kla·ring
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord werkgeversverklaring werkgeversverklaringen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de werkgeversverklaringv

  1. (economie) schriftelijk bewijsstuk waarin een werkgever aangeeft dat iemand bij hem of haar in (vaste) dienst is (en welk salaris iemand verdient)
     Steeds meer hypotheekverstrekkers zijn strenger bij het verstrekken van hypotheken. Zo worden steeds meer mensen gevraagd een vragenlijst in te vullen over de impact van het coronavirus op het inkomen. Sommige banken zouden volgens RTL Nieuws nu om een extra werkgeversverklaring vragen, ook al heeft iemand een vast contract.[2]
     De redactie moet precies dezelfde stappen doorlopen als ieder ander die een visum wil aanvragen, legt ze uit. Ook zij moeten alles aanleveren: een vlieg- en retourticket, een reisverzekering, een werkgeversverklaring, enzovoort. Maar het voordeel is wel dat ze het al jaar in jaar uit doen.[3]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Hypotheekbeleid strenger met coronavragen” (08-08-2020), NOS
  3.   Weblink bron “Geliefden samenbrengen met Kerst; zo doet All You Need Is Love dat” (24-12-2018), NOS