• wer·den
vervoeging van
worden

werden

  1. meervoud verleden tijd van worden
    • Wij werden. 
    • Jullie werden. 
    • Zij werden. 
     Door een klein raam werden we steeds fel verlicht door de bliksem.[1]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  


  • wer·den
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
werden
[ˈveːɐ̯dn̩]
wurde,
ward
[vʊʁdə]
[vaʁt]
geworden
[ɡəˈvɔʁdn̩]
volledig

werden

  1. koppelwerkwoord worden
    «Alle Menschen werden Brüder.»
    Alle mensen worden broeders/verbroederen zich.
  2. hulpwerkwoord zullen [1]
    «Ich werde sie morgen anrufen, wenn ich zurückkomme.»
    Ik bel hen morgen, als ik weer terug ben.


werden

  1. hulpwerkwoord: worden