• wer·den
vervoeging van
worden

werden

  1. meervoud verleden tijd van worden
    • Wij werden. 
    • Jullie werden. 
    • Zij werden. 
     Door een klein raam werden we steeds fel verlicht door de bliksem.[1]
     Eeuwen leefden verschillende bevolkingsgroepen in vrede naast elkaar, totdat de Arabieren in de negende eeuw de macht grepen. De Joden moesten meer belasting gaan betalen en werden geweerd uit bepaalde beroepen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  2. Marion Pauw e.a.
    “4 wandelaars en een Siciliaan” (2022), The House of Books, ISBN 9789044363340
  • wer·den
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
werden
[ˈveːɐ̯dn̩]
wurde,
ward
[vʊʁdə]
[vaʁt]
geworden
[ɡəˈvɔʁdn̩]
volledig

werden

  1. koppelwerkwoord worden
    «Alle Menschen werden Brüder.»
    Alle mensen worden broeders/verbroederen zich.
  2. hulpwerkwoord zullen [1]
    «Ich werde sie morgen anrufen, wenn ich zurückkomme.»
    Ik bel hen morgen, als ik weer terug ben.