• wel·we·zen
enkelvoud meervoud
naamwoord welwezen -
verkleinwoord - -
  1. gunstige toestand, wenselijke situatie
     De hoogste waarde van een koning is welwillend te zijn, niemand leed doen, zich volledig wijden aan het welwezen van zijn volk.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    J.B. Charles
    “Hoe bereidt men een ketter.” (1976), De Bezige Bij, Amsterdam, ISBN 9023405358, p. 95