weigelia
- wei·ge·lia
- van de oude naam "Weigelia" voor het plantengeslacht dat door de Zweedse botanicus C.P. Thunberg is genoemd naar de Duitse natuuronderzoeker C.E. von Weigel [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | weigelia | weigelia's |
verkleinwoord | - | - |
- (plantkunde) sierplant uit het geslacht Weigela , dat van nature voorkomt in Oost-Azië
- Aan de landschapsstijl hebben we ook in onze boerentuin de binnenkomst te danken van veel nieuwe heesters, als weigelia, sneeuwbes, rododendron en mahonie. [3]
- Het woord weigelia staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "weigelia" herkend door:
21 % | van de Nederlanders; |
10 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ weigelia op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Smallegange, G."Boerentuinen in Zeeland" in: Jaarboek Monumentenzorg 2003. Boerenbedrijvigheid, voortgang en behoud. (2003) Waanders Uitgevers, Zwolle / Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist; ISBN 90 400 8884 5; p 109; geraadpleegd 2019-10-13
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be