warmbloedigheid
- warm·bloe·dig·heid
- afleiding van warmbloedig met het achtervoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | warmbloedigheid | |
verkleinwoord |
de warmbloedigheid v
- (biologie) het hebben van een constante lichaamstemperatuur
- De Vogels perfectioneerden eerst hun warmbloedigheid door hun schubben om te vormen tot warmte-isolerende veren. [2]
- (psychologie) bij mensen: de heftigheid van de emoties die men heeft
- soort ziekte met koorts bij schapen
- Te Sint-Jan bij Ieper bijvoorbeeld, mengde men gemalen leisteen (ardoise) met azijn en gaf het de schapen tweemaal daags te drinken. De meest voorkomende plagen waren ‘bleynen’, koud- en warmbloedigheid en ziekten aan de hoeven. [3]
- [2] temperament
- Het woord warmbloedigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Hollands Maandblad. Jaargang 1988 (482-493)(1988) Th.J. de Jong D. Hillenius: verwondering èn dogma
- ↑ Biekorf. Jaargang 56(1955) De Westvlaamse schapenteelt in 1811