1. Een waringin bij het paleis van de sultan   in Yogyakarta  .
  • wa·rin·gin
enkelvoud meervoud
naamwoord waringin waringins
verkleinwoord - -

de waringinm

  1. (plantkunde) benaming voor bomen met een brede kroon en veel steltwortels uit het geslacht Ficus  , in het bijzonder voor de Ficus benjamina  
    • Op een van de plaatsen waar we aanlegden zag ik voor het eerst weer een waringin. Ik holde er naar toe. Een waringin kon honderden jaren oud worden. Het was een omvangrijke boom met lange, afhangende luchtwortels en met inhammen in de stam, waar je als kind verstoppertje in kon spelen. Voor mij was deze boom het symbool van Indonesië geworden; de sterke boom die daar nog steeds stond, die alles had meegemaakt en die alles wist. [3]
11 % van de Nederlanders;
6 % van de Vlamingen.[4]