Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wa·pen·uit·rus·ting
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wapenuitrusting wapenuitrustingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de wapenuitrustingv

  1. (militair) wapens waar een soldaat over beschikt
     Na de knal zouden ze met volle wapenuitrusting naar de plek zijn gerend waar de brokstukken neerkwamen, omdat ze dachten dat ze wellicht nog het gevecht moesten aangaan met Oekraïense parachutisten. In plaats daarvan stuitte de militair op het lijk van een, naar zijn inschatting, 5-jarig meisje. Hij zegt dat hij op dat moment besefte dat ze een fout hadden gemaakt.[1]
     De voertuigen en wapenuitrusting van de politie deed niet onder voor die van Amerikaanse troepen in Irak of Afghanistan. Agenten waren gehuld in camouflagepakken en droegen kogelvrije vesten met magazijnen voor hun volautomatische geweren.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “"MH17 was het verkeerde vliegtuig"” (Dinsdag 22 juli 2014, 14:07), NOS
  2.   Weblink bron “Amerikaanse oom agent steeds meer soldaat” (Vrijdag 15 augustus 2014, 12:56), NOS