• wal·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wallen
walde
gewald
zwak -d volledig
  1. een wal opwerpen
    1. onovergankelijk werken aan vestingwerken
    2. overgankelijk (van een stuk land) de sloten eromheen schoonmaken door slib en waterplanten langs de kant op de oever te halen
  2. (verouderd) omhoog borrelen
    1. onovergankelijk door verhitting opborrelen
    2. overgankelijk aan de kook brengen of laten weken
    3. onovergankelijk golvende bewegingen maken

de wallenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord wal
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]