wablief
- wa·blief
- In de betekenis van ‘tussenwerpsel: vragende uitroep’ voor het eerst aangetroffen in 1887 [1]
- Verkorting van "wat belief je" oftewel "wat belieft u".[2]
wablief
- (verkorting) uiting van onbegrip of verbazing: vraag om opheldering, (letterlijk:) vraag naar iemands wens
- Heer Bommel laat zijn arm zakken en zet grote ogen op.
'W-Wablief?' vraagt hij ongelovig. [3]
- Heer Bommel laat zijn arm zakken en zet grote ogen op.
- (spottend) uiting van verontwaardiging
- "Wablief? Jij denkt dat iedereen meedeed aan dat groepswerk?!..." [4]
- Het woord wablief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wablief" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "wablief" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ watblief in het Woordenboek der Nederlandsche Taal.
- ↑ Uitgeest, Wil (2005). Tussen verwondering en verbijstering: kunst, wetenschap en innerlijke vrijheid, p. 69. Uitg.: Christofoor, ISBN 9789060382639. Citaat oorspronkelijk uit een verhaal van Marten Toonder.
- ↑ Tistaert, G.; S. Janssens, F. Laevers, M. Kog en M. Pex (1995). Praktijkopleiding van aanstaande leraren, p. 305. Uitg.: Garant, ISBN 9789053504048.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be