• waar·tus·sen·uit
  vnw. bijw.
  voorzetselbijwoord     tussenuit  
 persoonlijk     ertussenuit  
aanwijz.   nabij     hiertussenuit  
  veraf     daartussenuit  
  vragend/betrekk.     waartussenuit  

(scheidbaar)
waartussenuit

  1. vragend: tussen+wat+uit?:
    • De olie droop waartussenuit? 
    • Waar droop de olie tussenuit? 
  2. betrekkelijk: tussen+welke+uit:
    • Dit zijn de platen waartussenuit de olie gedropen is. 
    • Ik weet niet waar de olie tussenuit gedropen is