Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vuur·ko·lom
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vuurkolom vuurkolommen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de vuurkolomv / m

  1. een hoge pilaar van vuur
    • Even was er rond half acht op de A35 op het oog sprake van een angstaanjagend inferno. De aanhanger van een vrachtwagen van Dega uit Oldenzaal raakte door onbekende oorzaak in brand. Aan boord waren verf en drie gasflessen. In de hitte explodeerde één van die flessen voordat de brandweer arriveerde. De vuurkolom was tot ver achterin de snel groeiende file te zien. [2] 
    • Zijn hoofdpersoon, kweker Hans Sievez, blikt al biddend telkens op naar het uitspansel, waar hij de troon van God vermoedt. In de cruciale scène waarin hij door God wordt geroepen en tot drie keer toe God zijn naam hoort noemen, schrijft Siebelink over een 'vuurkolom' die hemel en aarde verbindt. God openbaart zich met 'een plotse inslag, de roep van boven'. Alleen bij een middeleeuwse mystica als Hadewych is in de literatuur de blik naar boven, naar God, hemel en het uitspansel, zo dwingend aanwezig. [3] 
    • Ex 13:21 En de HEERE toog voor hun aangezicht, des daags in een wolkkolom, dat Hij hen op den weg leidde, en des nachts in een vuurkolom, dat Hij hen lichtte, om voort te gaan dag en nacht.(Staten Vertaling) [4] 
Synoniemen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen